Zonlicht op een muur in de stad

(Let op, dit gedicht kan sporen van Obe Postma en Jan Dotinga bevatten)

 

 

Eerst het wonder van het praten
De kamerdeuren staan open. Een tong geeft aan de dingen stem
Klanken klonteren tot woorden samen. Stilte kruipt ertussen
drijft de woorden uit elkaar. Dan gaat het snel
Taal wordt groter en meer, en mooi zo,
zijn we niet allemaal te uniek
voor eenheidsworst?

Habtamu! Aant Jelle! Aukje! Max!
Kom op, in duizend duigen valt het zonlicht door het groen
Ik roep jullie wakker met mijn vingers in mijn oren
Kom naar het terras – jas niet nodig – om de taal te redden,
om een nieuwe toekomst uit te spreken
We bestellen iets te eten en te drinken
We kijken tevreden om ons heen
en dan doen we de hele middag
geen fuck meer
Nee we doen geen ene fuck meer
Zulk mooi weer!
Laat het volk zélf maar eens voor de taal zorg dragen
We leven hier, en
we leven nu
en de jongens op de fatbikes roepen:
Bro, rustig!
Rustig, bro!

Sinneljocht

Dat is mijn woord
Past me als een naam
Als ik hem inslik
zit ik helemaal vol

Is het in de taal
altijd mezelf
die ik terugvind?

Nog net geen student
Ik kom met de bus naar de stad
Op het dak van de hoogste toren
blinkt een  haan

Bij het uitstappen
hou ik mijn hand boven mijn ogen

Op een gele muur met lange ramen
staat één woord:

Sinneljocht

Jaren verder en het staat er nog
Soms zit er een letter los

In het leslokaal zegt de docent
Kijk om je heen, maak zinnen van wat je door het raam
ziet, wat de mensen om je heen zeggen, taal op muren

en in mijn hersenen gaat een deurtje open dat ik nooit
meer dicht krijg.

Sinneljocht

Mijn woord valt als een scheermes
over de stad en snijdt de gebouwen doormidden
Mijn taal blinkt als een haan op de hoogste toren
Mijn taal schittert op het stuur van een fiets
tegen de muur van een kerk
in een dorp waar je komt
omdat het zo heerlijk stil is – maar
niet helemaal stil. De woorden ruisen net iets luider
dan bloed door de vaten van je oor.

–       Dus mag ik zeggen, het gaat beter dan ooit met de taal!
–       Ja, maar mijn neefjes
hoe die praten, het is niet om aan te horen!

–       Toch zeg ik, het gaat beter, kijk naar al die mensen die elkaar de maat nemen
online gewoon in hun eigen /
–       Ja, maar, op de pleinen en in de dorpen spelen de kinderen niet meer in het /

–       Ik zeg, zoveel schrijvers en dichters /
–       Ja, maar, de oplagen /

–       Onze taal gaat dood, over één generatie spreekt niemand het meer
–       Ja, maar, ik ken een kleuter die praat voor het vaderland weg, met een tongetje  als de
pen van Obe Postma in zijn allerbeste dagen!

Ik doe mee aan een workshop in een café
Iemand vraagt ons om ons favoriete woord op te schrijven
Ik denk aan het favoriete woord van mijn dochter:
Oankrûperswaar.
De mevrouw naast me schrijft op:
Ruozzemuozje.
Samen maken we er een zin van

As it ruozzemuozzet yn de loft
dan is it oankrûperswaar

Het zit als een geest in mijn keel
Wie had dat gedacht
Dat in de onmetelijke stilte tussen de sterren
op een middag blauw en warm
in het groen van het laagland
stalraampjes elkaar woorden toekaatsen?

Sinneljocht

Mijn woord raast met 300.000 kilometer per seconde
door mijn lijf. Mijn taal blinkt op de reling van een telescoophoogwerker en krioelt
als miljoenen visjes op het zilveren water. Mijn taal heeft een scherp mes en gekleurde
veren, mijn taal heeft een grote bek, een trillend hart

Ik heb er mijn werk maar van gemaakt
Zonlicht op een muur in een stad
Luisteren met je ogen
Af en toe is er iemand die me vraagt:
Waarom schrijf je in je eigen taal?
Misschien zoekt de taal ons wel uit, zou ik zeggen/denk ik
Maar eerlijk gezegd, die vraag  hoor ik niet vaak meer.

 

 

Vertaling: Jantsje Post