Je was al weg toen ik opgroeide. Lang
wist ik niet eens je naam.
Je vader zag ik weleens schoffelen. Je
moeder zag ik soms de SRV-wagen
binnengaan.
Pas veel later, nu ongeveer een jaar
geleden, hield ze me staande halverwege
de Zomerweg.
Ze zei – inmiddels oud en grijs: ‘Jongen,
ik sprak over van alles, maar over het
belangrijkste hield ik me stil.
Waarom liet ik me niet horen? Waarom
fietste ik eromheen? Was ik bang voor
consequenties? Was het gewoon een
andere tijd?
In die jaren hingen er hier in het dorp
geen regenboogvlaggen.
Ik zou wensen dat ik het toen had
gedurfd, dat ik met mijn jongen had
gepronkt, zoals je moeder later deed
met jou.’
Het was maar een kort gesprekje, maar
elke keer als ik sinds die middag een
gekleurde vlag zie hangen, denk ik aan
jou – mijn onbekende buurjongen.
En natuurlijk soms aan je schoffelende
vader in de tuin.
Maar het meest denk ik aan degene die
het symbool vermoedelijk het meest
nodig had gehad, bij de kassa in de SRV-
wagen of bij een gesprekje op straat.
Een verhaal wordt pas een verhaal als
het kan worden verteld.
Ja, het meest en het vaakst denk ik
aan je moeder.
Vertaling: Nyk de Vries