Eeltsje Hettinga 15/09/2017

Onder de steden

Vannacht schilderde een sneeuwbui de klokken wit.
Kades en fabrieken, pleinen en schepen,
alles lag te slapen.
Terwijl ik rondslenterde, in mijzelf verdwaald,
zag ik in het blauwe schijnsel van de lantarens
een heit, een broer en
het voortsnellen van hun schimmen,
zwart, als de paarden die eens door
lied en lichaam draafden.
Bevroren lagen vijvers en grachten
onder de winterlucht, een graf.
Bij de Blokhuispoort stond ik als geboeid.

Bij de sonore klanken van een lage sax
blafte een hond zijn gure onrust.
In de verte kwam een schip los van de kade,
brak met geweld
door het krakende ijs,
verdween onder nachtelijke steden.
Ik zag de schimmen van een heit, een broer,
een zoekraken in een heelal, zonder tekens.
Van alle weg en wegen ben ik
de verlaten stad, met woningen en winkels en
een gerechtsgebouw, zonder vensters.
Bij de Blokhuispoort stond ik als geboeid.
 

Vertaling: Elske Schotanus